Dorita de Bekker-Vorst
verhalen en gedichten
Beige pakje
~

Ieder jaar wordt het 5 mei. Bevrijdingsdag.
De dag ook dat mijn moeder bevrijd werd uit haar verdriet, angsten en een trauma.
Haar laatste nacht was ik samen met haar.
Haar rechterpols had ik de hele nacht vast en mijn duim streelde haar hand.
Daar links achter in de gang op de geriatrische afdeling in het oude Willem Alexander Ziekenhuis.
Iedere keer als ik er langs rijd denk ik eraan.

Ze had haar beige pakje aan met zwarte en gele blokjes, toen ik haar voor het laatst zag. Ik zwaaide bij de deur, want ze was te zwak om haar stoel uit te komen. Samen met vrienden ging ik een paar dagen naar Frankrijk.
Toen ik over de gang liep in Verzorgingscentrum Zuiderschans, vroeg ik me vertwijfeld af wat ik in godsnaam ging doen.
Ik wilde haar niet alleen laten maar voelde ook aan mijn lijf dat ik even afstand moest nemen. Mijn gezin eiste ook min of meer dat ik ging. Ik zat er helemaal doorheen.

Ze was ziek. Daar hield ik me aan vast toen ze zulke vervelende dingen tegen me zei.
Ze was ziek. Daar hield ik me aan vast toen ze me min of meer aanviel en ik geen vat meer op haar kreeg.
Mijn god, wat voelde ik me toen alleen.
Ik vluchtte weg, in tranen, en vroeg de verpleging in de Zuiderschans haar op te vangen.
Ze wist het en belde naar mijn huis.
“Ik heb slechte dingen gezegd. Dat mag niet.” Dat was de boodschap die ik kreeg toen mijn man me hevig verontrust opving toen ik thuiskwam.

Er kwam een herseninfarct en weer een opname in het geriatrisch centrum.
Er kwam een gezinsgesprek en een enorme huilbui van mij.
Toen kon ik mijn verhaal kwijt en de aandacht van verpleging en maatschappelijk werk, verzachtte veel.
De afdeling geriatrie kon ik uittekenen. Ik was er met mijn vader ook al geweest voor onderzoeken.
Maar mijn moeder kwam achter die deur terecht. Die verschrikkelijke deur met die code.
De huiskamer, rechts in de gang, waar ze zo zielig ineengedoken zat als ik binnenkwam en als een speer stralend overeind vloog als ze me zag.
Ik weet nog hoe het voelde als ik terug ging naar huis. Die lange verbindingsgang van de barakken naar het ziekenhuis zelf, met ramen aan beide kanten.
De zon die daar fel naar binnen scheen droogde mijn wangen, die iedere keer nat waren van de tranen.

Toen kwam het telefoontje in Frankrijk. Ik was er net een dag. We gingen naar huis.
Tien uur rijden, vliegen over de Franse wegen en mijn ziel voelde ik verdrinken.
Mijn kop ontplofte en ik zoog, als een spons, alle telefoontjes op die ik van mijn zoon kreeg.
Hij was daar waar ik wilde zijn. Een keer of tien heeft hij gebeld. Steeds geruststellend.
“Doe kalm aan. Oma weet toch dat je komt. Dat voelt ze echt wel…”

In de hal van het Willem Alexander Ziekenhuis ving hij me op.
“Oma zal niet meer bijkomen,” zei hij toen.
Nee, ik heb haar niet meer kunnen spreken.
De tranen die er kwamen, braken iedere wervel in mijn lijf.

In de vroege morgen van Bevrijdingsdag 2005, kwam er op haar gezicht ineens een stralende lach.
Ze stierf, in de armen van mijn zus en mij. Ze mocht bijna 82 jaar worden.
Haar verdriet was over en bleef rusten in die kamer links achter in de gang op de geriatrische afdeling in het oude Willem Alexander Ziekenhuis in ’s-Hertogenbosch.

In mijn kast hangt het beige pakje met die zwarte en gele blokjes.
Het pakje van mijn Moeder die ooit tegen me zei in een kamer vol visite:” Ik ben zo trots op jou!”