Kleine Kees was misdienaartje
Steeds gedienstig - nooit te lui
‘t Bolleboosje van ’t dorp
Met nu en dan een dolle bui
Voor wat streken steeds te vinden
Als’n hazewind zo rap
Voor men wist wat er gebeurde
Was er weer een nieuwe grap
Op een zondag voor de Hoogmis
Z’n overmoed net iets teveel
Schroefde hij de kwast wat losjes
Van de mooie zilveren steel
De gevolgen kunt u raden
Want toen men het – Asperges - bad
Vloog de kwast wat minder plechtig
Rechtuit door het middenpad
Het oordeel der parochianen
Was van gniffelen tot heel fel
Maar de pastoor ’n echte herder
Dacht - mijn tijd die komt nog wel -
En zo kwam een maandje later
Het wijdingsfeest der nieuwe klok
Op het pleintje voor de kerk
Stond deze op een houten bok
De Pastoor zei tegen Keesje
- Ga er maar vast onder staan
En als ik roep laat ’t maar horen
Moet je met de klepel slaan -
Niet verdacht op wat zou komen
Zich voelend in zijn element
Zat ons Keesje in de aanslag
En daar kwam dan het moment
Maar o jee wat was dat schrikken
Van het galmend zwaar geluid
Hij schoot met een spierwit snoetje
Als een snoek eronderuit
En daar stond het kleine baasje
Maar nu heel wat minder mans
Rond hem lachende gezichten
En de Pastoor had z’n revanche
Frans Vorst
1989