Dorita de Bekker-Vorst
verhalen en gedichten
Een boogbeeldje op de Empelse Dijk
~

De rits van mijn winterjas bleef ergens halverwege hangen. 
Lichtelijk geïrriteerd bleef ik staan en deed verwoedde pogingen dat ding weer omhoog te trekken zover ik kon. 
Het geluk was met me want na wat gehannes, schoot de rits omhoog. 
Gelukkig, want het was koud op de Empelse Dijk. 

Rechts van me lag de Maas. Een ijzige wind floot over het water. De grote statige kastanjeboom die ik passeerde, werd min of meer gegeseld door het natuurgeweld. 
Vreemd hoe eenzelfde omgeving zo’n andere gemoedstoestand bij je teweeg kan brengen bij de verandering van een jaargetijde. 
Dit prachtige stukje dijk, een walhalla voor fietsers en wandelaars hartje zomer, was nu een koude vlakte die me wat somber stemde. 
Somber en ook wat weemoedig. In de knusse dijkhuisjes flonkerden lichtjes. Op de voordeuren hingen versierde kransen en in enkele voortuinen stonden kerstbomen. 
Jammer dat er geen sneeuw lag, want anders leek het of ik in een romantische oude kerstkaart liep. Toen ik de bocht op de Empelse Dijk naderde, doemden in de verte de Hedelse Brug en de appartementen van de Maasboulevard op. 
De wind had nu volledig vat op me. Automatisch boog ik mijn hoofd en kneep mijn ogen wat dicht. 
Ik was op weg naar het houten huis met de vele flakkerenden kaarsen. 
Daar beneden ergens aan de andere kant van de dijk. In dat warme huis werd op me gewacht. 
Het was in de week voor Kerst. 

Op het moment dat ik naar beneden wilde lopen, richting Empelse Schans, hoorde ik iets achter me. Het leek wel een harmonica. Ik keek verbaasd achterom. Ik zal me wel vergist hebben dacht ik nog, maar het tegendeel was waar. 
Zo’n meter of twee achter me liep een oudere man met inderdaad een harmonica. 
Het is niet mijn gewoonte mensen aan te staren maar ditmaal kon ik gewoon niet anders. 
Deze figuur…het leek wel een verschijning. We waren de enigste twee levende wezens in de omgeving. Langzaam kwam hij dichterbij. Hij speelde gewoon door en zijn ogen waren op mij gericht. Een vreemd gevoel maakte zich van mij meester. Op een stap of vijf van me vandaan, stond hij stil. 
“Dame, u schrikt van mij?”, sprak de man en hij glimlachte vriendelijk. Ik zag nu pas dat hij gehuld was in een wijde grijze cape. Hij had geen handschoenen aan en een vreemdsoortig sjaaltje zat om zijn nek geknoopt. 
“Nou nee, dat niet,” stotterde ik ”maar ik ben verbaasd u zo plots te zien of te horen liever gezegd.” 
“Ja, ik kan dat een beetje begrijpen. Je verwacht hier in deze wind geen klanken uit een oude harmonica.” 
Deze man met zijn wijde cape had een zachte stem. 
“U bent de weg kwijt? U doet me denken aan iemand op een oud schilderij, ” zei ik. 
“Dat is opmerkelijk dat u dat nu zegt. Het zou kunnen zijn. Ik ben onderdeel van de geschiedenis.” 
Ik heb waarschijnlijk zeer vreemd gekeken want de man haastte zich om me duidelijkheid te geven. 
“Ik ben vanaf de bogen van de Sint Janskathedraal gekomen en ben zoekende naar mijn vrienden de luitspeler en trommelslager.” 
“O, u bent lid van een gilde?” Ik kreeg plotseling het vermoeden dat ik iets heel stoms gezegd had. 
“Ach, zoiets ja, ” zei hij wat dromerig en zijn blik dwaalde over de Maas. 
“Onze tijd was gekomen … we voelden ons bloed weer gaan stromen... we werden gebracht door de wind.” 
Ik wist werkelijk niet of ik deze man serieus moest nemen. 
“Vertelt u verder, u boeit mij enorm, ” zei ik in de hoop iets te kunnen snappen van zijn geheimzinnige verhaal. 
“Dame, dezer dagen wordt de geschiedenis van de mensheid over de wereld gedragen. Men vertelt overal over de stal in Bethlehem, over het kind en de ster. Met mijn vrienden van weleer, die muziek maakten in de herbergen van deze stad, wil ik wederom samen zijn.” 
Deze man sprak in raadsels. 
Ik hoorde mezelf vragen of hij dan misschien uit het verleden kwam. Tegelijkertijd flitste het door me heen dat ik iets volslagen belachelijks vroeg. 
Opnieuw dwaalde zijn blik over de dijk alsof hij iets zocht. 
Toen keek hij me aan, knikte langzaam en zei:”Zeker dame, ik leefde hier toen de Sint Janskathedraal voltooid werd. Ik heb gespeeld voor de werklieden en sta sinds mijn dood boven op de bogen van deze kerk. Ik zei u toch, ik ben onderdeel van de geschiedenis. Ook u bent straks onderdeel van de geschiedenis.” 
Wat moest ik nu? Kon ik afscheid van hem nemen en maar stilletjes verdwijnen? 
Iets in me zei me dat ik nog even moest blijven. 
De man met de harmonica zag mijn verwarring. 
“Dame uit deze tijd, u hoeft niet angstig te zijn. Ik snap uw blik. Maar zie…eens in de tien jaar, komen enkele boogbeeldjes op de St. Jan tot leven. Als zij voelen dat hun bloed weer gaat stromen, hun ledematen gaan bewegen en hun hoofd vol komt met gedachten is het hun tijd om naar beneden af te dalen. Zij krijgen één dag om die naar wens door te brengen. Die dag is nu voor mij en mijn vrienden gekomen. Vandaag, zo vlak voor Kerstmis.” 
Ik was verbijsterd maar tevens opgewonden om deze man op mijn pad tegen te mogen komen. 
“Ik voel me vereerd een stadgenoot uit zo lang vervlogen tijden te mogen ontmoeten. Als het straks 25 december is, zal ik zeker aan u denken. Ik woon vlakbij de St. Jan. Met Kerst zal ik omhoog kijken en u en uw vrienden een mooi Kerstfeest wensen.” 

De man glimlachte en zei zachtjes:”Ik wens u hetzelfde dame. Ook als ik weer versteend ben, zal ik uw wensen voelen. Ik zend dan de mijne naar beneden. U zult het zeker, op wat voor manier dan ook, merken.” 
Abrupt draaide hij om en vervolgde zijn weg 

Deze man ontroerde me. 
Hoe is het mogelijk? Je hebt van die momenten dat je uit jezelf treedt en denkt:” Ik droom. Dit kan niet waar zijn. Ik ben hier niet.” 
Ik had zo’n moment en stond, op mijn beurt,verstijfd op de Empelse Dijk. Het waaide nog steeds hard en de schemering begon te vallen. 
Plots verlangde ik sterk naar warmte en mensen om me heen. Terug in de realiteit. 
Ik liep wat verdwaasd verder en hoorde toen plots heel duidelijk het geluid van een zware trommel en de hoge tonen van een fluit. 
Met een ruk draaide ik me om. 
De man met de harmonica stond doodstil op de dijk. Vanaf de andere kant zag ik twee figuren aan komen lopen. Een speelde op een fluit, de andere man sloeg een trommel. 
“Het is niet waar, ” fluisterde ik en de rillingen liepen over mijn rug. 

Ruim vijf minuten later, zag ik heel veel kaarsen brandden achter de ramen van het houten huis. Stemmen drongen naar buiten. Nog eenmaal keek ik om. In de verte zag ik drie figuurtjes. Ze liepen dicht bij elkaar, scherp afstekend tegen de kleuren van de naderende winterse avondlucht. 
De middelste figuur stond stil en draaide zich om. Hij keek mijn richting uit. 
Zijn hand ging kaarsrecht omhoog en hij bewoog daarmee, eerst naar links en toen naar rechts. 
Ik zwaaide terug en voelde mijn tranen prikken. 
“Mooie Kerst, stadgenoot uit het verleden en geniet van deze dag, ” zei ik zachtjes. 

Wat zouden de mensen in het houten huis wel niet van me denken ? 
Zou ik het eigenlijk wel kunnen vertellen? 
Misschien…als het moment daar mocht zijn...vertel ik van mijn ontmoeting…met de man uit het verre verleden. 
Mijn ontmoeting, zo vlakbij het houten huis met de vele brandende kaarsen. 



*Empel is een klein dorpje onder de rook van ’s-Hertogenbosch. Na herindeling een wijk geworden van de stad.